1 Slimme groente. (9)
2 Het zit vast in dit straatje. (4)
3 Staat op de kaart van limburg. (4)
4 Boei ze allebei. (4)
5 Het zit wel goed met haar! (4)
6 Die lijn is meestal voor de lijn. (9)
9 Dans voor ballen. (5)
13 Roeiers dragen hem altijd. (4)
14 Dubbel gek. (4)
15 Dit meisje komt later. (4)
16 Het Brabantse dorp ligt wat hoger. (4)