1 Zittend staatshoofd. (13)
2 Het is lekker koud. (4)
3 Je ongenoegen uiten over wat de bezetting met je doet. (3,5,5)
4 Groot in Engeland, jong in Nederland. (3)
5 Gewilde periode. (5)
6 Heer met een gat in zijn hand. (7)
8 Sigaren breken. (7)
9 Dood deel van het lichaam. (4)
11 Vrouw die iets beklemmends heeft. (7)
13 Niet goed gerekend op wat er uit de speech naar voren kwam. (7)
14 Opstootje? Integendeel. (8)
16 Bij een breuk houdt hij niet alles zelf. (5)
17 Zij dragen doeken en balken. (5)
20 Benauwd als het eng is. (4)
21 Dat is niet niks. (4)