1 Loopt men op met sigaretten. (4)
2 Zij weten ervan. (7)
3 Zit aan de voet van een boom. (4)
4 Jongen bij het dobbelen. (4)
5 Zak van leer voor atleten. (8)
6 Suède voor een student. (8)
8 Succesvolle winkeliers. (7)
12 Die kan beestachtig ziek zijn. (4)
13 Traag huisdier. (4)
15 Gruw jij van die versnapering? (4)